Manon Lescaut

M.Freni - P.Domingo - R.Bruson
K.Rydl - R.Gambell
B.Fassbaender - e.a.
Chorus of the Royal Opera House
Covent Garden London,
Philharmonia Orchestra
G.Sinopoli
DGG 413.893-1 3lp

De enige historische, van 1930, was met Maria Zamboni en Francesco Merli (op lp verkrijgbaar). Dan kwamen Callas/Di Stefano, Albanese/Björling, Tebaldi/Del Monaco en als laatste (in 1970!) Caballé/Domingo. Dit is dus de tweede keer dat Domingo de rol van Des Grieux op de plaat zong. Was dat nodig? Ik zeg volmondig JA! Want in deze tien jaar heeft Domingo zich enorm ontwikkeld, zowel vokaal als interpretatief. In 1970 zong hij voortdurend luid en ongenuanceerd. Hier is hij expressief, warm van klank en lyrisch. Nu komt daarbij dat zijn vorige opname onder leiding van Bartoletti was, verreweg de minste van de vijf dirigenten, een routinier zonder veel gevoel voor Puccini’s lyriek. Hier is het Sinipoli, en weer moet ik mij mengen in de discussie over deze dirigent. Bij Harold Rosentahl in “Opera” kan hij geen goed doen, zijn collega’s in “The Grammophone” prijzen hem uitbundig. Ik sluit mij ten volle bij deze laatsten aan. Het schijnt heden ten dage onvergefelijk te zijn dat een dirigent persoonlijkheid toont. Misschien komt dat doordat de voorstanders van hyper-individualistische regisseurs (waartoe Rosentahl behoort) niet kunnen hebben dat de MUZIEK in de opera op de eerste plaats dient te komen. Het is onbegrijpelijk dat lieden die zo puristisch muzikaal zijn dat ze alles strak in de maat uitgevoerd willen hebben, zonder enige nuance, zonder enig gevoel of persoonlijkheid, alle krankzinnige capriolen van de regisseurs toejuichen. Sinopoli is een volkomen kontrast met een figuur als Toscanini. Hij behoort tot de weinigen die een dode notentekst tot sprankelend en boeiend leven weten te wekken. Dat deden een Mengelberg, een Walter, een Muck, een De Sabata, een Beecham, een Monteux. Dat schijnt niet te mogen. Weinig van de hedendaagse dirigenten die deze herscheppende gave nog bezitten: een Giulini, een Carlos Kleiber, deze Sinipoli. Dit is een hartverwarmende “Manon Lescaut”, en dat vindt zijn weerklank in Domingo. Mirella Freni is daarbij de beste van de vijf Manon’s, meisjesachtig, capricieus, vol gratie en met “morbidezza”. Renato Bruson is een welluidende Lescaut, die misschien iets markanter had kunnen worden uitgebeeld. Jammer is het, dat net als bij Bartoletti, de opname in Londen gemaakt werd.  Maar wel pleit het voor Sinopoli, die dit werk dat jaar met groot succes in Covent Garden gedirigeerd had, dat hij voor zijn titelrol niet Kiri te Kanawa nam, die daar toen optrad, maar resoluut Freni koos. We zijn daar aan een ramp ontsnapt! Interessant is het dat hij voor het rolletje van de castraat (Un Musico) niemand minder dan Brigitte Fassbaender nam. Een overbodige luxe, want de rol heeft geen enkele funktie in het drama, maar hangt erbij als de Italiaanse tenor in “Der Rosenkavalier” en heeft alleen een minuut of anderhalf te zingen. Beter had hij gasten kunnen laten komen voor de belangrijkste bijrollen. Waarom moest Kurt Rydl uit Wenen overkomen voor Geronte? Zijn typisch Duitse bas past niet bij deze rol. Hoe prachtig deed Serkoyan deze figuur in Luik! Robert Gambill als Edmondo kan er mee door, hij heeft alleen maar goed te zingen. Maar rolletjes als deWaard, de Dansleraar, de Lantaarnopsteker, de Scheepskapitein, die moeten stuk voor stuk als kabinetstukjes uit de verf komen. En dat komen ze niet in deze Britse bezetting. Dan zo’n eerste 1930-opname, waar artiesten als Giuseppe Nessi, Aristide Baracchi daarvoor tekenden, of de Decca-opname met Tebaldi, waar we een Piero de Palma, Adelio Zagonara, Angelo Mercuriali, Dario Caselli hadden, en dan een Corena als Geronte! Dat had nu toch ook gekund? Ik neem tenminste aan dat de Palma niet de enige persoonlijke comprimario is die in Italië is overgebleven. Over de overigens voortreffelijke opname moet ik opmerken dat ik de stemmen vaak te ver weg vind klinken. In de opera doen ze dat vaak ook, maar juist als ik zo’n werk thuis beluister zit ik graag in het souffleurshokje, waar ik de stemmen uit de eerste hand hoor, en woord voor woord kan verstaan waarover ze zingen. Het is een euvel dat helaas vrijwel algemeen is bij de tegenwoordige operaprodukties.

Leo Riemens 1985

Bekijk Opera