Parsifal

D.Vejzovic - P.Hofmann - K.Moll
J.van Dam - S.Nimsgern
V.von Halem - M.Lambriks
C.Ahnsjö - K.Rydl - B.Hendricks
J.Perry - H.Schwarz - e.a.
Koor der Deutschen Oper Berlin
Berliner Philharmoniker
H.von Karajan
DGG 2741002  5lp

De eerste digitale Parsifal, en merkwaardigerwijs ook Karajan’s eerste. Veel officiele Parsifals zijn er niet. We hebben de 1951 Bayreuther onder Knappertsbusch (Decca) een 1970 Bayreuther onder Boulez (HMV), en een studio opname onder Solti (Decca). Op Philips nog een Bayreuther onder Knappertsbusch van 1962. Drie van de vijf dus Bayreuth. Het merkwaardige is dat geen van de vijf ideaal is, omdat blijkbaar geen volwaardige bezetting van het werk meer gevonden kan worden. Wat zouden we geven voor een komplete Parsifal van Max Lorenz, Lauritz Melchior, onze Urlus; de Kundry van Frida Leider, Barbara Kemp, van Flagstad zelfs of Marta Fuchs; de Gurnemanz van List, Kipnis, Andresen; Amfortas van Schorr, Reinmar, Janssen … Nu hebben we Parsifals van Wolfgang Windgassen, Jess Thomas, René Kollo (een frapante misbezetting), James King, en nu Peter Hofmann. Daarvan was feitelijk alleen Thomas een werkelijke heldentenor, maar geen van alleen kan tippen aan wat de twintiger en dertiger jaren te bieden hadden. Hofmann brengt tenminste mystiek voor de laatste acte mee, wat de twee Amerikanen ontbrak (en Kollo al helemaal). Daardoor bereikt hij van de vijf het hoogste gemiddelde, maar oh, hadden we nog maar een Max Lorenz of een Roswaenge in leven. Bijna alle Kundry’s zijn mezzo-sopranen, en ik prefereer een hoog- dramatische sopraan in deze rol, een Leider, Flagstad, Fuchs, Elisabeth Ohms, Astrid Varnay. De minste moeite had in 1951 Martha Mödl omdat die toen van mezzo tot een hoog-dramatische gegroeid was, en dus ook de hoogte aankon. Maar Irene Dalis is zelfs een alt, Christa Ludwig bleef altijd een alt-mezzo, zelfs toen ze Fidelio ging zingen, en ook deze nieuwe Dunja Vejzovic (een ontdekking van Karajan) is een mezzo, en heeft er moeite mee. De enige sopraan was Gwynneth Jones onder Boulez, en ze blijft ook de beste, was in 1970 nog op haar hoogtepunt, en was ook interpretatief de interessantste. Om verder de vijf maar niet te vergelijken maar me tot de nieuwe te bepalen, verwondert het me dat van Karajan José van Dam voor Amfortas koos. Hij heeft anders een voorliefde voor lichte bezettingen. En voor mij is Amfortas bij uitstek een lyrische bariton, die dichter bij Wolfram dan bij Kurwenal staat. De grote Amfortassen vroeger waren een Schlusnus, Reinmar, Janssen, alle lyrisch. Van Dam is een Franse bas-bariton, zijn timbre is voor deze rol te markant en te zwaar. Er is zo niet genoeg contrast met Gurnemanz en Klingsor. De laatste is Siegmund Nimsgern, ook al een bas, en mijn beste herinnering aan deze is aan lichter maar penetranter stemmen (Leo Schützendorf, Eduard Habich). Als ik het voor het zeggen had zou ik van Dam deze rol hebben toevertrouwd. De ster van deze versie is de Gurnemanz van Kurt Moll, verreweg de beste van de vijf, en de enige zanger die het vooroorlogse peil evenaardt. De kleine rollen zijn als een sterrenhemel, met onze Marjon Lambriks als eerste Schildknaap, Barbara Hendricks en Janet Perry als de twee aanvoersters der Blumenmädchen, en Hanna Schwarz in haar ene maar essentiële phrase als de Stimme aus der Höhe. Zelfs de Graalsridders zijn met Claes H. Ahnsjö en Kurt Rydl bezet. Wat deze opname tot de beste van de vijf maakt is Karajan. De tergend langzame tempi van Knapperts-busch heb ik nooit kunnen verteren. Solti was stukken beter maar had feitelijk wel de minste bezetting van de vijf (met Kollo), Boulez was wel helder en intellectueel, maar miste warmte. Komt het door het feit dat Karajan dit werk voor het eerst vastlegde dat hij zo bezield is, zich zo verre houdt van excessen, maar een eerlijke en eerbiedige Parsifal geeft zoals ik me die van een Muck en Richard Strauss herinner? En deze digitale opname is van een overrompelende helderheid en sonoriteit. Men zou alleen kunnen opmerken dat het orkest in Bayreuth minder luid klinkt en daar nooit de solisten overstemt, wat hier in Karajan’s vervoering af en toe wel eens voorkomt.

Leo Riemens  1981

Bekijk Opera