Afscheid Pappano in Brussel

Moed kan men Antonio Pappano, de vertrekkend muziekdirekteur van de Munt
bepaald niet ontzeggen.
Bij zijn afscheidsvoorstelling koos hij voor *La Damnation de Faust* van
Hector Berlioz.
*La Damnation de Faust* is een schitterende partituur, met muziek die
afwisselend vertedert of fascineert en altijd heel speciaal, heel bijzonder
klinkt.
In het jaar van zijn creatie (1846) gingen o.a. *Attila* van Verdi  en
*Der Waffenschmied* van Lortzing voor het voetlicht.
Een groter contrast dan tussen deze drie opera's is nauwelijks denkbaar.
Hoe verschillend het fenomeen opera in die dagen in Duitsland, Frankrijk en
Italië werd benaderd of anders gezegd: in welk stadium van ontwikkeling de
opera in die drie landen destijds was, kan nauwelijks beter worden belicht.

Het is een ironie van het lot dat Berlioz' opera's, welke zijn hoogste
ambitie waren, nergens een blijvend succes zijn geweest.
*La Damnation de Faust* was oorspronkelijk een soort oratorium, door Berlioz zelf een "concert-opera" genoemd.
Een "goede" opera is het werk niet: Er is weinig actie, weinig dialoog en van de drie grote rollen zijn er twee die zich hoofdzakelijk bezighouden met lyrische ontboezemingen.
Maar toch: De dramatische kwaliteit van het werk maken een
"toneel-uitvoering" van *La Damnation de Faust* echter zeer wel mogelijk.
Op twee weken na is het precies tien jaar geleden dat Raymond Rossius bij
zijn afscheid als algemeen direkteur van de Opera Royal de Wallonie, dat
samenviel met zijn zilveren jublieum en het vijfentwintig jarig
bestaansfeest van de Luikse opera, met een enscenering van *Faust's
Verdoemenis* voor het voetlicht trad, die nog altijd op mijn netvlies staat
gebrand...
Dinsdagavond bezocht ik de "premiere" in de Brusselse Munt.

Dat men in de Munt juist bij *La Damnation de Faust* de regie in handen gaf
van een regiseur die debuteerde en tot dan toe, weliswaar een in aanzien
zijnde, decors- en kostuumontwerper, heeft mij zeer verbaasd.
De toch al moeilijk te ensceneren opera leverde nu alleen maar "plaatjes"
op, en bevestigde eerder het vooroordeel dat tegen een scenische opvoering
bestaat.
De paarden waarop Faust en Mefisto de dodenrit maakten kregen in de Munt een
wel heel slap aftreksel in de vorm van rook....die het koor het zicht op de
dirigent volkomen ontnam...en calamiteiten lagen er bij wijze van spreken
voor het opscheppen.
Hoe verzin je het...
"Rode draad" in de voorstelling waren drie attributen: een meters groot
potlood (dan wel kleinere van twee meter, waar de studenten mee sjouwden) die
kennelijk het symbool voor de "wetenschapper" Faust was, alsmede een
buitenmodelse contrabas (twee keer normale grote, door Berlioz ooit
"gebruikt" én de kist waar deze contrabas wordt vervoerd...
Met al mijn fantasie heb ik geen linken met het gegeven van de opera kunnen
ontdekken.
Dat Berlioz het eerste deel in Hongarije situeerde was om een excuus
te hebben de *Rakoczymars* (ook wel Hongaarse mars genoemd) in te lassen.
In de enscenering van de Munt was hier niets van terug te vinden...
En dan de kostuums:
Mefisto in een kanariegeel pak, Faust de hele avond in rokkostuum (en deed
mij mede gelet op  zijn haardos wel erg veel aan Rieu jr. denken),
Marguerite in een keurige blauwe lange jurk (haar "blote voeten" zal wel het
symbool van haar onschuld hebben moeten voorstellen).
Daarentegen kwam het koor haast tijd te kort om zich steeds in andere (vaak
authentieke) kostuums te hijsen.

Een van de fraaiste vocale prestaties die ik in het Pappano tijdperk heb
mogen beleven is ongetwijfeld de Marguerite van Susan Graham.
(Zoals het hoort dus een mezzo-sopraan)
Het "lied van de koning van Thule" (bij Gounod eveneens zeer bekend), maar
bovenal "D'amour l'ardente flamme" (de pendant van Goethe's
spinnewiel-scene)  werd met zoveel ontoering, souplesse, stembeheersing,
kleurschakeringen en verfijning gezongen dat woorden te kort schieten. (De
begeleiding door de Engelse hoorn verdient speciale vermelding.) Wereldklasse
is de enige  juiste benaming.
Er zijn maar weinig zangers/zangeressen die een indruk van een dergelijke
onbeschrijfelijke omvang als Susan Graham  op mij achter lieten.
De nobele basse-chantante van José van Dam staat nog altijd garant voor een
Mephistopheles van het groot niveau.....maar de leeftijd begint ook zwaar
voor Van Dam te tellen.
In de hoogte heeft Van Dam (te) veel aan glans ingeboet en helaas op een
wijze dat ik vrees dat zijn  einde van de carriere  met rassé schreden nadert.
De uitstraling als Mefisto-toneel-figuur van Van Dam is evenwel nog altijd
weergaloos.
Mefisto is in feite het beste te regiseren...en ik ben er van overtuigd dat
het aan met name aan José van Dam lag (en dus niet aan de regiseur) dat deze
rol zo'n superbe invulling kreeg.
Het was simpel weg onmogelijk niet op de verleidingen van Mefisto in te
gaan.
De vokale prestatie van Jonas Kaufmann heb ik te wisselend ervaren.
In de aria "Le vieil hiver a fait place au printemps" leek Faust in zang en
spel meer op een jeune-premier dan op de "oude" dokter Faust.
Hij deed veel moeite om zijn rol "mooi" te zingen, maar hij kon mij nergens
als Faust overtuigen. Neem daarbij zijn ongepaste frak (alsmede de
gigantische viool) en
het beeld van de  Orpheus (Orpheus in der Unterwelt van Offenbach) dringt
zich nadrukkelijk op.
Gelet op de andere rollen die Kaufmann pleegt te zingen was deze Faust een
misplaatst uitstapje.....ook vokaal kon Faust niet tegen Mefisto op...
Over de Brander van Henry Waddington kan ik kort zijn: Hij was dinsdag niet
gedisponeerd en kwam niet verder dan markeren..

Bij de persconferentie ter gelegenheid van zijn presentatie als nieuwe
muzikedirekteur van de Munt, nu zo'n elf jaar geleden, stelde ik Antonio
Pappano de vraag of we onder zijn leiding een "wederopstanding" konden
verwachten van het Franse opera-repertoire.
Menige Franse opera beleefde in Brussel immers zijn wereldpremiere om
vervolgens (ook) in het tijdperk van Mortier te zijn verwaarloosd.
Het antwoord op die vraag moest hij mij toen schuldig blijven.

Ik heb tot 4 juni 2002 op het antwoord moeten wachten...om te weten dat  ook
onder de leiding van Pappano absoluut ten onrechte slechts eenmaal een
Franse opera op het repertoire stond.
Maestro Pappano zelf is verantwoordelijk voor "mijn" absoluut ten
onrechte....
De wijze waarop Antonio Pappano voor de laatste keer "zijn" koor en orkest
aanvoerde...met oog en oor voor ieder detail...
Pappano kent Berlioz' muziek op zijn duimpje (zo klonk het althans) en gaf
voortdurend het juiste tempo en de juiste klankkleur.

Om de ontwikkeling van een jong dirigent tot "Maestro" mee te maken is een
van de grootste genoegens die een operaliefhebber kan overkomen.

Maestro Pappano: Merci.

Frits van Lijf 2002

Bekijk Opera